In Thomas Heerma van Voss’ jongste boek staat een verhaal waarin twee personages gaan bowlen. En dus stuurde zijn uitgeverij hem met een groepje lezers naar een bowlinghal. ‘Met mijn proza had dit welbeschouwd niets te maken, maar het leek me kleinzerig om daarover te beginnen.’
Mijn uitgeverij organiseerde een leesclub rondom mijn nieuwe boek, maar omdat alleen lezen en vervolgens praten met de schrijver blijkbaar als een weinig aanlokkelijk programma werd beschouwd, plakte mijn redactrice een groepsactiviteit aan de leesclub vast: we gingen bowlen.
Aan het begin van de avond meldde ik me zoals afgesproken bij de uitgeverij.
“Ben je enorm afgevallen?”, vroeg mijn redactrice opgewekt.
“Ik ben naar de kapper geweest”, antwoordde ik.
Voor de zekerheid – sinds ik voor het eerst sprak met een maag-darm-leverarts ben ik gewichtsverlies gaan associëren met ziekte – schepte ik extra veel op van het Thaise eten dat alvast in grote hoeveelheden was uitgestald.
Kort daarop kwamen de lezers. Aarzelend, op het onwennige af, namen ze plaats aan een andere tafel, waarop gewoonlijk stapels papier en laptops lagen. Nu plempte een bedrijvige stagiaire de tafel vol met kaasstengels en chips, bier en cola, meerdere flessen wijn gingen open. “Hoelang duurt het gesprek over mijn boek?”, fluisterde ik haar toe. “Hoe laat worden we bij Knijn verwacht?”
“We gaan niet naar Knijn, we gaan naar bowlinghal Aloha. Sorry, dat had ik moeten communiceren.”
“Maakt niets uit”, zei ik, al had ik bij het schrijven van de bowlingpassages in mijn nieuwe boek steeds aan Knijn gedacht, op die plek situeerde ik jaren terug zelfs een roman, ik kwam er als kind graag met mijn vader. Aloha? Nooit van gehoord. Maar ik glimlachte. Het leven is in wezen weinig anders dan een eindeloze oefening in beleefd omgaan met grote en minder grote teleurstellingen.
Rondom de tafel verzamelden zich uiteindelijk twintig mensen, met mijn boek in de hand als toegangsbewijs; de kaasstengels bleven onberoerd, van de wijn werd amper gedronken, maar de leesclub ging van start. Keurig stelde iedereen zich voor, de welbekende docenten Nederlands en boekenbloggers waren aanwezig, maar er was ook een psycholoog, een ambtenaar, een neuroloog die verklaarde dat hij sinds kort openhartige boeken schreef die meelezers héél goed vonden maar waar uitgevers vooralsnog geen plek voor zagen.
Het leven is in wezen weinig anders dan een eindeloze oefening in beleefd omgaan met grote en minder grote teleurstellingen
Er werden vragen gesteld, her en der voorzichtig complimentjes uitgedeeld. De grens tussen verlegenheid en onverschilligheid was soms lastig te trekken. De redactrice hield een quiz over mijn boek. Ze had tien meerkeuzevragen voorbereid – met welk fiasco begint de rampzalige vakantie in het verhaal ‘Verwachtingen’? – maar na twee vragen liep de quiz al ten einde: iedereen gaf foutieve antwoorden.
De stagiaire keek intussen steeds nadrukkelijker op de klok, ze had drie bowlingbanen gereserveerd. Zelf maakte ik geen aanstalten om te vertrekken. Hoewel mijn boek alweer bijna twee maanden terug verscheen, was dit de eerste keer dat ik er onbekenden over hoorde spreken. Zoals bekend is schrijven een solitaire bezigheid – wat zowel de grote aantrekkingskracht als het soms gekmakende ervan is. Aan het oudste verhaal uit mijn bundel begon ik in 2015; zeven jaar bestond dat hoofdzakelijk in mijn hoofd en op mijn laptop, en pas nu anderen vertelden hoe het proza op hen was overgekomen, voelde het alsof het verhaal helemaal leefde. Het liefst wilde ik zelf zo weinig mogelijk zeggen, ik wilde dat iedereen vrijuit sprak, ik hoorde mezelf nog zeggen: “Geef vooral kritiek, schiet me aan flarden”, maar toen was de stagiaire al overeind gekomen en had ze de onberoerde kommetjes chips opgeruimd.
De neuroloog, van wie ik plots zag dat minstens één vingerkootje ontbrak, schoot overeind en zei: “Geen bowlen voor mij. Ik ga lekker schrijven vanavond.”
Er werden vragen gesteld, her en der voorzichtig complimentjes uitgedeeld. De grens tussen verlegenheid en onverschilligheid was soms lastig te trekken
Een vriendelijke man die tijdens de leesclub bovengemiddeld veel had gepraat – af en toe een vraag, meestal aardige maar wat ongerichte uiteenzettingen – klampte me aan. “Bowlen, nee, nee, nee, verschrikkelijk.” Hij leunde iets naar me toe. “Ik heb het marathoninterview met je vader beluisterd. Dat was eigenlijk ook zo’n outcast, net als jouw personages. Gecondoleerd trouwens. Heeft hij dit nog gelezen?”
Ik schudde mijn hoofd, en opeens vond ik dat ontzettend verdrietig: al deze taferelen, al die beleefdheden, mijn verhalen, mijn gedachtes en pogingen, niets ervan heeft hem nog bereikt.
Weer glimlachte ik.
© Michelle McEwen / Unsplash
En daar gingen we, dwars door het centrum van Amsterdam, de redactrice, de stagiaire, de schrijver en de elf lezers die niet waren vertrokken. “Ik wilde eigenlijk naar huis”, fluisterde de redactrice vlak voor we op de plaats van bestemming aankwam. “Maar ik vond het zo lullig jou alleen te laten.”
“Het wordt leuk”, zei ik maar, en dat dacht ik ook echt, al dacht ik óók: het hoort erbij. De tijd dat een schrijver zijn of haar werk de wereld in stuurt en zelf vervolgens onzichtbaar blijft: geen idee of die ooit werkelijk bestaan heeft, maar ik heb het in elk geval nooit meegemaakt. Arnon Grunberg trok ter promotie van De asielzoeker met een geit door Nederland (een actie waar dierenbeschermingsorganisaties nu geheid fel tegen tekeer zouden gaan). Heleen van Royen opende eens een pop-upstore waarin ze uitsluitend haar eigen boeken verkocht. Zo bezien was een potje bowlen een bescheiden inzet om mijn verhalen onder de aandacht te brengen.
‘Ik wilde eigenlijk naar huis’, fluisterde de redactrice, ‘maar ik vond het zo lullig jou alleen te laten’
Aloha bleek een soort bunker die zich onder het spoor bevond, vlak bij het Centraal Station. Vanbinnen deed de ruimte denken aan een discotheek: druk knipperende lampen in felle kleuren, overal pullen bier, uit onzichtbare speakers kwam stuiterende reggaeton. Op de muren waren stranden getekend en surfplanken bevestigd, tussen de banen bungelden plastic palmbomen, overal hing dezelfde benauwende hitte – nergens in de bunker ramen, glimpen van buiten, zuurstof.
Met mijn proza had dit welbeschouwd niets te maken, de bowlingscène uit mijn boek speelt zich elders en op een verder stille ochtend af, maar het leek me kleinzerig om daarover te beginnen. Bovendien konden we door die hyperactieve drums en baslijntjes amper praten – dus concentreerden we ons op het gooien, waar we allemaal vrolijk in op gingen.
Vroeger was ik veel beter, nu ontsteeg ik het niveau van mijn personages niet
Mijn bowlen ging wel matig, vroeger was ik veel beter, nu ontsteeg ik het niveau van mijn personages niet. Hoge scores werden door niemand gehaald. Hooguit per ongeluk vielen af en toe alle kegels om. “Het mocht niet zo zijn”, mompelde een lezer elke keer dat ze een bal in de goot wierp. Tijdens de leesclub had ze niets gezegd en een licht afwezige indruk gemaakt, maar nu klonk ze verbeten.
Ook andere lezers leken in Aloha op te leven. Ze gooiden geconcentreerd, getergd af en toe, wat me voor hen innam – en ik deed hetzelfde. Het voelde geen moment alsof dit bowlen de toegift was, eerder andersom, de leesclub had gediend als prelude op dit spel. Over boeken of literatuur sprak niemand nog. Ik dacht aan de verteller in mijn verhaal ‘Bowlen in Philadelphia’, die eenmaal op een bowlingbaan steeds opgefokter raakt. Zelf kreeg ik het vooral benauwd. Mijn voorhoofd, mijn vingers, mijn oksels, alles werd klam. Terwijl ik lichtjes door mijn knieën boog voor een nieuwe worp, drong de vraag zich op of ik inderdaad was afgevallen, wat dat betekende, wat de overgebleven lezers nu zagen, en wat meer zou blijven hangen, mijn verhalen of het beeld van die schrijver op een ondergrondse bowlingbaan.